|
Hoofdstuk 5 van 'De grote scheiding' , door C.S. Lewis. " Een ogenblik heerste er stilte onder de cederbomen en dan - pom pom pom - werd ze verbroken. Twee leeuwen op fluwelen voeten kwamen met grote sprongen naar de grote ruimte, de blikken op elkaar gevestigd, en begonnen een of ander statig spel. Hun manen zagen eruit of ze zich zojuist hadden ondergedompeld in de rivier, waarvan ik het geruis van dichtbij vernam, ofschoon de bomen het uitzicht belemmerden. Daar ik mijn gezelschap niet erg op prijs stelde, wilde ik trachten de rivier te vinden en nadat ik enig weelderig bloeiend struikgewas voorbij gelopen was, slaagde ik daarin. Dit struikgewas groeide bijna tot aan de rand van de rivier. Deze was zo effen als de Theems, maar had de snelheid van een bergstroom. Zachtgroen was ze waar bomen zich erin spiegelden, doch zo helder, dat ik de kiezels op de bodem kon tellen. Vlak bij mij zag ik nog één van de blinkende wezens in gesprek met een schim. Het was de dikke schim met de beschaafde stem, die mij in de bus aangesproken had en die lange slobkousen leek te dragen. 'Beste jongen, het verheugt me je te ontmoeten', zei hij tegen de geest, die naakt was en bijna verblindend wit. 'Ik sprak onlangs met je goeie vader, want ik vroeg me af waar je was'. 'Heb je hem niet meegebracht?', zei de ander. 'Welnee. Hij woont een heel eind van de bus, en, om het maar ronduit te zeggen, hij is de laatste tijd een beetje zonderling geworden. Een beetje lastig. Hij is zijn houvast kwijt. Hij was nooit erg berekend op grote inspanning, zoals je weet. Je zult je herinneren, dat hij gewoonlijk in slaap viel, als jij en ik een ernstig gesprek begonnen. Ach, Dick, sommige van die gesprekken zal ik nooit vergeten. Ik vermoed dat je inzichten sindsdien wel wat gewijzigd zijn. Je werd nogal bekrompen tegen het einde van je leven, maar ongetwijfeld ben je nu weer ruimer geworden.' 'Hoe bedoel je dat?' 'Och, het is nu wel duidelijk, nietwaar, dat je niet helemaal gelijk had. Beste jongen… je ging haast geloven aan het letterlijk bestaan van een hemel en hel!' 'Had ik dan geen gelijk?' 'O, in geestelijke zin wel. Op die manier geloof ik er nog steeds aan. Ik verwacht nog altijd de komst van het koninkrijk, mijn beste jongen. Maar niet in de bijgelovige of mythologische betekenis….'. 'Neem me niet kwalijk - maar waar denk je dan dat je geweest bent?' 'O, ik begrijp je. Je bedoelt dat de grauwe stad, met haar voortdurende hoop op een aanbrekende morgen - we moeten allemaal op hoop leven, nietwaar? - met haar mogelijkheden van een onbeperkte vooruitgang, in zekere zin de hemel is, als we maar ogen hebben om het te zien? Ja, dat is een schone gedachte'. 'Dat bedoel ik helemaal niet. Weet je werkelijk niet waar je geweest bent?' 'Nu je het zegt, geloof ik niet, dat we er ooit een naam aan hebben gegeven. Hoe noemen jullie die plaats?' 'We noemen haar de hel'. 'Het is niet nodig om profaan te worden, beste jongen. Ik mag dan niet erg orthodox zijn, in de betekenis die jij aan dat woord hecht, maar ik voel dat zulke dingen op een eenvoudige, serieuze en eerbiedige wijze besproken moeten worden'. 'Eerbiedig spreken over de hel? Ik meen wat ik zeg. Je bent in de hel geweest, ofschoon je het, als je niet van hier teruggaat, ook het Purgatorium kan noemen'. 'Ga verder, beste jongen, ga verder. Zó ken ik je weer. Zonder twijfel ga je me vertellen, waarom ik volgens jou daarheen gezonden ben. Ik ben er niet boos om.' 'Maar wéét je dat niet? Je bent daar terechtgekomen, omdat je een afvallige bent'. 'Meen je dat in ernst, Dick?' 'Jazeker'. 'Dat is erger dan ik verwacht had. Meen je werkelijk, dat de mensen gestraft worden voor hun eerlijke overtuiging? Zelfs aangenomen voor een ogenblik, dat die opvattingen verkeerd waren'. 'Geloof je werkelijk, dat men niet kan zondigen met z'n intellect?' 'Natuurlijk wel, Dick. Door bekrompen vooroordeel, intellectuele oneerlijkheid, mensenvrees en conservatisme. Maar eerlijke overtuigingen, waar je onbevreesd voor uitkomt, dan zijn geen zonden'. 'Ik weet, dat we zo plachten te redeneren. Ik deed het nog tot kort voor mijn dood, totdat ik wat je noemt bekrompen werd. Het komt er maar op aan, wat eerlijke overtuigingen zijn'. 'De mijne waren dat zeker. Ze waren niet alleen eerlijk, maar ook moedig. Ik heb ze onbevreesd verkondigd. Toen het leerstuk van de opstanding voor mijn kritisch vermogen, dat God me geschonken heeft, niet langer was te aanvaarden, heb ik het openlijk verworpen. Ik heb mijn beroemde preek erover gehouden. Ik trotseerde het hele kapittel. Ik nam elk risico.' 'Welk risico? Wat kon er anders het gevolg van zijn, dan wat inderdaad volgde: meer populariteit, meer vraag naar je boeken, veel uitnodigingen en tenslotte een bisschopszetel?' 'Dick, dit is ongepast van je. Wat voor toespelingen zijn dat?' 'Beste vriend, ik maak helemaal geen toespelingen. Ik weet dat alles nu, zie je! Welnu, laten we vrijuit spreken. Onze overtuigingen waren niet eerlijk gewonnen. Wij kwamen in aanraking met een stroom van bepaalde ideeën en we zwommen daarin mee, omdat het modern en veelbelovend leek. Op de universiteit begonnen we al werktuigelijk die soort verhandelingen te schrijven, waarvoor we goede cijfers kregen, en dingen te zeggen die bijval vonden. Wanneer hebben wij ooit in ons leven in de eenzaamheid die ene vraag eerlijk onder de ogen zien, waar alles om draaide: of het bovennatuurlijke toch eigenlijk niet bestaat? Wanneer hebben wij werkelijk één moment ons ertegen verzet, dat we ons geloof verloren?' 'Als dat bedoeld is als een omschrijving van het ontstaan der liberale theologie in het algemeen, dan antwoord ik, dat het pure laster is. Wou je zeggen dat mensen als…'. 'Ik heb niets te maken met algemeenheden, noch met enig mens, behalve jou en mij. O, als het je om het heil van je ziel te doen is, ga dan zelf alles nog eens na. Je weet, dat we vals hebben gespeeld. We verlangden van elkaar geen eerlijkheid. We waren bang voor een onbeschaafd methodisme, bang voor een breuk met de geest der eeuw, bang om belachelijk te zijn en bovenal bang voor reële geestelijke toekomstverwachtingen, zowel goede als kwade.' 'Ik zal helemaal niet ontkennen, dat jonge mensen zich vergissen kunnen. Zij kunnen beïnvloed worden door gangbare denkwijzen. Maar het is hier niet de vraag, hoe een overtuiging tot stand komt. De hoofdzaak is, dat het mijn eerlijke overtuiging was, die ik eerlijk uitsprak'. 'Zeker. We lieten onszelf meeslepen, zonder verzet en zonder gebed, toegevend aan elke halfbewuste drang van onze verlangens en tenslotte kwamen we zover, dat wij het geloof lieten varen. Precies zo komt een jaloers mens, die zich maar laat gaan, zó ver, dat hij leugens over zijn beste vriend gelooft; een dronkaard komt zó ver, dat hij voor een ogenblik inderdaad meent, dat één glas meer hem niet zal schaden. Overtuigingen zijn oprecht in die zin, dat ze zich als psychologische feiten in 's mensen geest voordoen. Als je dat bedoelt met oprechtheid, dan zijn zulke overtuigingen oprecht en dan waren de onze dat ook. Maar dwalingen, die in die zin oprecht zijn, zijn daarom nog niet onschuldig.' 'Je zult aanstonds de inquisitie nog verdedigen!' 'Waarom? Omdat de middeleeuwen in een bepaalde richting hebben gedwaald, moet daaruit dan volgen, dat er geen dwaling in de tegenovergestelde richting mogelijk is?' 'Kijk… dat is bijzonder interessant', zei de episcopaalse schim, 'dat is een gezichtspunt. Beslist, dat is een gezichtspunt. Maar intussen…'. 'Er bestaat geen intussen', antwoordde de ander. 'Dat is alles voorbij. Wij bedrijven nu geen spel meer. Ik had het over het verleden, jouw verleden, mijn verleden, met de bedoeling, er voor altijd mee af te doen. Eén ruk en de kies is eruit. Je kunt opnieuw beginnen alsof er nooit iets verkeerd was gegaan. Wit als sneeuw. Dat is de volle waarheid. Zijn kracht in mij kan ook in jou wonen. En - ik heb een lange tocht gemaakt om je te ontmoeten. Je hebt de hel gezien; thans heb je de hemel in zicht. Wil je nog berouw hebben en geloven?' Wordt vervolgd. |